De uitverkiezing


De uitverkiezing – Onveranderlijk (1)

 

“Hij heeft ons immers in Hem uitverkoren vóór de grondlegging der wereld, opdat wij heilig en onberispelijk zouden zijn voor zijn aangezicht.” (Efez. 1: 4)

 

In ons nadenken over de uitverkiezing beginnen we vaak bij ons geloof. Dat is ook wel begrijpelijk, omdat het geloof om zo te zeggen het eerste is wat een mens van zijn uitverkiezing merkt. Hij voelt en weet zich gegrepen. Hij is gaan geloven en zijn leven is veranderd. Hij houdt rekening met de HERE en probeert heilig te leven. En van daaruit zoeken we dan naar bevestiging. Naar zekerheid over onze verkiezing. Een soms angstige zaak. Want we houden niet altijd rekening met de HERE. We leven niet altijd heilig. Maar zijn we dan wel verkoren?

 

Hoe begrijpelijk het ook mag zijn, het nadenken over de verkiezing begint niet bij onszelf. Zelfs niet bij ons geloof, al mogen we ook uit de vruchten van dat geloof wel zeker zijn (DL V, art. 10). Het staat er dus niet helemaal los van. Maar het is ook niet de enige zekerheid, of zelfs maar de eerste verzekering. Want het kan ook zijn dat de HERE ons een tijd in onze zonden laat. Dat Hij de zekerheid die we zoeken een poosje niet geeft. Of dat we een tijd niet willen zien wat de HERE geeft. Dat het ons te weinig is om ons gerust te voelen. Als de kracht of de stabiliteit van ons geloven ons moest overtuigen dat we uitverkoren kinderen van God zijn, dan was het niet best. Want dan was onze zekerheid even wisselvallig als ons geloofsleven. EREHERHERENee, het uitgangspunt voor al ons nadenken over dit moeilijke onderwerp mag altijd alleen maar zijn: Gods eigen besluit om een vast en groot aantal mensen uit het hele menselijke geslacht in Christus tot het heil uit te kiezen.

 

Dat besluit heeft de HERE genomen, voordat Hij de aarde heeft geschapen, zegt Efeziërs 1 vers 4. Dus lang vóórdat de HERE zei: “Er zij licht” en “laat Ons mensen maken naar ons beeld” heeft de HERE bij zichzelf overlegd wie Hij zou redden. Heel eenvoudig gezegd betekent Gods eeuwige raad, dat de Vader, de Zoon en de Heilige Geest in Zichzelf en met Elkaar hebben vergaderd en toen besloten hebben om de aarde te maken en mensen van de zonden te bevrijden. God voorzag dus ook de zonde. De HERE voorzag Golgotha. En toch besloot Hij te scheppen. Daar houdt voor ons mensen de kennis op. Want wat er in die vergadering is gezegd en besloten, dat heeft de HERE ons niet verteld. Hij maakt ons alleen bekend, dát Hij van eeuwigheid af een besluit heeft genomen. Zó heeft de HERE een begin gemaakt. En naar het doel daarvan werkt Hij toe.

 

Dat is een geweldige troost. Want als wij als kinderen van God worden aangevochten, als we door de duivel of ons eigen geweten op onze zonden worden gewezen, dan treffen die aanvallen doel. Ons geweten is niet zuiver en ons kleed is niet rein (Zach. 3). Maar onze verkiezing berust ook niet op wie wij zijn of wat we doen. Als ons geloof wankelt, wankelt de verkiezing niet. Onze verkiezing rust namelijk op en in Gods besluit. En als we in de moeite komen en we zien de kerk onder vuur liggen, dan hoeven we niet te wanhopen. Want de HERE heeft een vast aantal mensen verkoren. Hij heeft meegewogen en afgewogen dat er pijn zou zijn, lijden en rouw. Maar dat heeft de HERE niet doen besluiten om er vanaf te zien. Integendeel: door lijden heen werkt de HERE toe naar heerlijkheid. En als kinderen of bekenden zich van de HERE afkeren en we een poos of langer moeten vrezen voor hun eeuwig heil, dan mag het troosten dat een vast aantal mensen is gekozen, die de HERE naar Zich toetrekt. Hoe iemand ook tegenwerkt. En werken we niet allemaal van nature tegen?

 

Wat een machtig iets is dat, dat je weten mag dat de HERE alles vooraf heeft bepaald. Ziekte kan mij, maar niet Hem verrassen. Lijden overkomt mij, maar Hem nooit. Verdrukking komt voor ons uit onverwachte hoek, maar de HERE weet hoe Hij sturen moet. Daar moeten we niet van maken, dat bij de HERE ‘toch alles al bekend is’. Want dan worden we lauw en suf. Maar we mogen eruit leren, dat ons leven hoe dan ook geborgen is en Gods Naam op Zijn tijd over heel de aarde groot zal zijn. Dat motiveert juist om aan het werk te zijn. Om nog meer te proberen heilig te leven. Om te groeien in geloof en ons altijd weer aan Gods beloften vast te klampen. Dat is nooit tevergeefs. Dat blijft ook nooit onopgemerkt. Want de HERE weet en ziet alles. En wat Hij besloten heeft, komt uit!

 

 


De uitverkiezing – Onveranderlijk (2)

 

“En dit is de wil van Hem, die Mij gezonden heeft, dat ik van alles wat hij Mij gegeven heeft, niets verloren late gaan, maar het opwekke ten jongsten dage.” Joh. 6: 39)

 

De tekst uit Johannes 6 wordt in de Dordtse Leerregels als Schriftbewijs aangevoerd tegenover de dwaling van de Remonstranten dat een gelovige nooit zeker weten kan of hij is uitverkoren. Dat komt volgens de Remonstranten niet alleen vanwege de wisselvalligheid van het geloof. De reden voor deze onzekerheid bestaat hierin, dat Gods besluit om te verkiezen door de mens zelf veranderd kan worden. Zo staat het in VdD I, 6: “De uitverkiezing tot behoud is niet in alle gevallen onveranderlijk; sommige uitverkorenen kunnen ondanks een besluit van God verloren gaan en gaan ook werkelijk voor eeuwig verloren.” De Remonstranten moeten wel tot deze conclusie komen, omdat ze al eerder hebben gezegd dat Gods verkiezing afhangt van het geloof van de mens. Omdat God tevoren al zag dat bepaalde mensen gingen geloven heeft Hij ze uitverkoren. Als je dat beweert, dan geldt dat natuurlijk ook omgekeerd, namelijk dat een mens door ongeloof zijn verkiezing teniet kan doen en alsnog verloren gaat.

 

Nu begrijpen we nog beter, waarom het van levensbelang is om te blijven benadrukken dat de HERE niet op grond van ons (door Hem vooruitgezien) geloof kiest, maar op grond van Zijn eigen Koninklijke en vrije wil. Van als het geloof van de mens grond is voor verkiezing, dan is het ook grond voor verwerping als hij het geloof niet weet vast te houden. Dan zouden we in de spanning terecht komen van de angst dat we het geloof misschien niet vast zullen houden, of dat ons geloof niet voldoende is en te weinig inhoud heeft. Dat is overigens iets anders, dan dat we er lauw onder blijven en ons niet zoveel zorgen maken over de verkiezing. Ik heb daar eerder over geschreven. De ware gelovige worstelt juist met deze vragen, maar mag zijn rust vinden in wat de Dordtse Leerregels terecht noemen: “een onveranderlijk voornemen van God” (DL I, 7). Gods besluit staat vast. Daar kan ook de wisselvalligheid van mijn geloofsvertrouwen en geloofsbeleving niets vanaf doen. Nogmaals, dat is niet bedoeld om me zorgeloos te maken, maar om me in alle aanvechting en geloofsstrijd te troosten en te bemoedigen.

 

De mens is veranderlijk. De ene dag besluiten we het één. De andere dag het ander. Daar liggen ook allerlei menselijke overwegingen en emoties aan ten grondslag. Uit boosheid kunnen we soms beloften verbreken of intrekken. We kunnen besluiten moeten herzien, omdat de omstandigheden veranderd zijn. Om een voorbeeld te geven: wie zegt morgen te gaan zeilen, moet morgen misschien thuisblijven omdat er geen wind is. Een mens is afhankelijk en soms even wisselvallig als het weer. Maar zo is de HERE niet. Merk ik dus geloof in mezelf op, dan mag ik weten dat dit één van die geschenken is, die bij de agenda van een onveranderlijk God horen. Door mij geloof te geven, bindt God mij aan Hem. Dat is naar Zijn raadsbesluit dat van eeuwigheid al vast staat. Zo mag ik het geloof als een gave van de HERE aanvaarden en belijden.

 

Dat er vervolgens veel aanvechtingen kunnen zijn, dat mensen van het geloof afvallen en de HERE de rug toekeren,  dat ik ervoor vechten moet om mijn verkiezing te bevestigen en dat mijn geloof zelfs soms tot mijn eigen ontzetting een poos heel klein of bijna verdwenen kan zijn, is allemaal waar. Maar dat komt niet omdat het bij de HERE de ene dag anders is dan de andere. Want dan zouden we een Godsbeeld oprichten dat de HERE in Zijn besluiten willekeurig maakt, of zelfs bij de uitvoering afhankelijk maakt van wat mensen willen en doen. Waar ik niet uit kan zeilen omdat er geen wind staat, daar maakt God de wind. Waar ik niet kan vasthouden, omdat de krachten soms ontbreken, daar heeft God alle kracht. Hoe ik dan om moet gaan met de zekerheid van mijn geloof en hoe bekering en de noodzaak van de wedergeboorte in Gods besluiten zijn opgenomen, daar hoop ik de volgende keer iets meer van te mogen zeggen. Maar het uitgangspunt blijft: Gods onveranderlijk voornemen om een vast en groot aantal mensen in Christus tot het heil te brengen. Daar mag de godvrezende rijke troost uit putten!

 


De uitverkiezing – Onveranderlijk (3)

 

“Want die Hij tevoren gekend heeft, heeft Hij ook tevoren bestemd tot gelijkvormigheid aan het beeld zijns Zoons, opdat hij de eerstgeborene zou zijn onder vele broederen; en die Hij tevoren bestemd heeft, dezen heeft Hij ook geroepen; en die Hij geroepen heeft, dezen heeft Hij ook gerechtvaardigd; en die Hij gerechtvaardigd heeft, dezen heeft Hij ook verheerlijkt.” (Rom. 8: 29-30)

 

Het vorige artikel besloten we met de zin: “maar het uitgangspunt blijft: Gods onveranderlijk voornemen om een vast en groot aantal mensen in Christus tot het heil te brengen.” Gods onveranderlijk voornemen. Niet willekeurig dus, niet wisselvallig en niet afhankelijk van omstandigheden of tegenkrachten, maar een voornemen dat de HERE vrijmachtig en soeverein door alle eeuwen heen uitvoert. Zo vermeldt de Heilige Geest dat van de heidenen hen “die tot het eeuwige leven bestemd waren” ook tot geloof kwamen (Hand. 13: 48).

Wanneer wij het hebben over dit besluit en werk van de HERE, dan noemen we dat de ‘orde van het heil’. Dat wil zeggen dat we bij onderwerpen als geloof, bekering, verkiezing en roeping, spreken over de (volg)orde waarin de HERE ons geloof en wedergeboorte geeft. Het is belangrijk om te onderstrepen en tot ons door te laten dringen dat we spreken over het raadsbesluit en de uitvoering van de HERE. Want als we bijvoorbeeld het geloof van God ontvangen, dan komen ook de aanvechting, de geloofsworsteling en vertwijfeling ons hart en leven binnen. Dat kan tot de vraag leiden of ik wel genoeg geloof om wedergeboren en dus zalig te mogen heten. Dan is de maat van mijn geloof en de kracht van mijn geloof bepalend voor de zekerheid van het heil.

Nu wil ik niet zeggen dat de maat en de kracht van mijn geloof er niet toe doet. Integendeel. De Dordtse Leerregels zeggen in hoofdstuk 5 (art. 10), dat de Heilige Geest samen met onze geest getuigt dat wij kinderen van God zijn en dat wij  onszelf met een heilige ernst toeleggen op een goed geweten en goede werken. Aan de vruchten kent men de boom (Mat. 7: 17). Maar al zijn wij in de uitwerking van Gods raadsbesluit betrokken, omdat God Zijn besluit aan en in ons uitvoert en we dat dus merken in ons hart en leven, bij het besluit zelf zijn we niet betrokken geweest. Dat is iets dat de HERE al voor de grondlegging der wereld besloten heeft (Ef. 1: 4). Daarom kunnen we over de heilsorde ook niet al te beslist spreken over de vraag bijvoorbeeld of de HERE eerst tot bekering en daarna tot wedergeboorte besloten heeft. Of eerst tot roeping of daarna tot zaligmaking. Ons past bescheidenheid in deze dingen. Want wie kan weten wat in God is, dan de Geest Gods die in Hem is (1Kor. 2: 11).

Toch is het zinvol om juist vanuit het besluit van God te spreken als we het over de heilsorde hebben, omdat de HERE alleen volmaakte gaven schenkt (Jak. 1: 17) en er bij Hem geen zweem van verandering is. Dat wil zeggen, dat als ik in mijzelf opmerk dat ik geloven mag – als een geschenk van God (Ef. 2: 8) – dat met dat geschenk ook al het andere dat God besloten heeft meekomt. Geloof is een gave die niet los van de roeping en de verkiezing staat. Het is de orde van het ene heil dat God bewijst en geeft aan hen die in de Zoon geloven. Het zijn geen apart gaven, maar het zijn gaven uit de gulden keten van Romeinen 8. God bestemt. God roept. God rechtvaardigt. God verheerlijkt. Deze gaven zijn met elkaar verbonden in het ene besluit van de ene God om mensen zalig te maken in Jezus Christus. En al kunnen wij niet in Gods besluitenboek kijken, wij mogen vanuit het geloof als het ware terugrekenen langs die gulden keten: ik geloof, maar dan ben ik ook gerechtvaardigd, dan ben ik geroepen en dan ben ik ook verheerlijkt. Dat is Gods besluit tot verkiezing. Eén besluit, waarin God onveranderlijk uitvoert wat Hij zich voorgenomen heeft.

In een ander verband komen we hier DV later nog wel op terug. Maar dit is de troost van artikel 7: “En om hen door Christus te behouden, besloot God tegelijk deze uitverkorenen aan Hem te geven en met kracht tot de gemeenschap met Christus te roepen en te trekken door zijn Woord en Geest. Of met andere woorden: God besloot hun het geloof in Christus te schenken, hen te rechtvaardigen en te heiligen en hen ( .. ) uiteindelijk te verheerlijken. Wanneer ik zeggen mag dat ik geloof is dat het beamen van een geschenk waaraan al heel wat is voorafgegaan!

 

 


De uitverkiezing – Niet veelsoortig (1)

 

Iedere gave, die goed, en elk geschenk, dat volmaakt is, daalt van boven neder, van de Vader der lichten, bij wie geen verandering is of zweem van ommekeer.” (Jak. 1: 17)

 

Wanneer wij in het geloof worstelen met de ‘heilszekerheid’, dat wil zeggen: de vraag of we zalig zullen worden, moeten we het antwoord niet in onszelf zoeken. Dat is de les van wat we tot nu toe uit de Dordtse Leerregels hebben mogen horen. De belijdenis gaat daar met zoveel woorden tegenin, omdat juist vanwege die wisselende geloofservaring, waarin we ons als mensen de ene dag zo sterk en de andere dag zo zwak kunnen voelen staan, de Remonstrantse leer gelovigen tot wanhoop kan brengen. Zij zeggen namelijk, dat een mens daar nooit zeker van kan zijn. En ze beweren daarbij ook nog dat dit mede het gevolg is van de besluiten van God. Waarom ze dat doen wordt in een volgend artikel wel duidelijk. Dat heeft namelijk te maken met de Remonstrantse bewering dat een mens vrij is om te kiezen en later in zijn leven kan besluiten om het geloof op te geven. Maar dat raakt dus de onveranderlijkheid van God en Zijn onveranderlijke raadsbesluit.

De Remonstranten stelden dat de uitverkoren ondanks een besluit van God toch verloren kunnen gaan (VdD I, 6). En dat Gods uitverkiezing veelsoortig is (VdD I, 2). De onvolkomen (!) uitverkiezing is gebonden aan bepaalde voorwaarden. Er is een uitverkiezing tot geloof, die niet een uitverkiezing tot behoud hoeft te betekenen. Ofwel, volgens de Remonstranten wil het hebben van geloof nog niet zeggen dat je ook zalig wordt.

Maar dat maakt verschrikkelijk onzeker. Alsof we bang moeten zijn, dat we maar een klein stukje van Gods grote geschenk gekregen hebben. Wel geloof. Maar geen rechtvaardigmaking. Dan wordt het afwachten wat de HERE uiteindelijk besloten heeft en blijft ons leven op aarde één grote angstvraag naar de toekomst. Want de één krijgt de helft, een ander moet nog aan voorwaarden voldoen en dan is er kennelijk ook nog de begenadigde, die het helemaal ontvangen heeft. Maar zelfs die is niet zeker (VdD, I, 6). Uiteindelijk maakt deze leer God onbetrouwbaar en willekeurig. De één geeft Hij dit. De ander dat.  En als je het ontvangen hebt, kan het je ook nog afgenomen worden.

Er is bij God geen dubbelhartigheid, geen koersverandering, geen wisselvalligheid en geen willekeur. “De Schrift verkondigt ons immers één welbehagen, voornemen en raad van Gods wil, waardoor Hij ons van eeuwigheid heeft uitverkoren tot de genade en tot de heerlijkheid, tot het behoud en tot de weg van het behoud”, zeggen de Dordtse Leeregels in artikel 8 van het eerste hoofdstuk. Al voor de grondlegging der wereld had de HERE besloten wie Hij uit de wereld aan Zijn Zoon zou geven. En zou Christus één van de Zijnen uit Zijn hand laten roven (Joh. 6: 39)? Daarom belijden we dat Gods genade “onwederstandelijk” is. Dat betekent, dat als God besloten heeft iemand tot het geloof te roepen om diegene te behouden, verzet geen zin heeft. Dat is ook de troost van het onveranderlijke voornemen van God om een bepaald aantal mensen te verkiezen: wie Hij wil, die haalt Hij op. Dat is de vaste troost voor mensen die blijven bidden voor het behoud van wie hen lief en dierbaar zijn. Ook als mensen ver weg zijn gedwaald, blijft er hoop. Want verdwaalde schapen komen in de kudde terug!

 

 


De uitverkiezing – Niet veelsoortig (2)

De uitverkiezing – Niet veelsoortig (2)

 

“Want zijn maaksel zijn wij, in Christus Jezus geschapen om goede werken te doen, die God tevoren bereid heeft, opdat wij daarin zouden wandelen”(Ef. 2: 10).

 

De kerkvader Augustinus heeft ooit gezegd: “zoals de knop de bloem belooft, zo barst in het Nieuwe Testament de knop van het Oude Testament uit in de kleuren en de bloem van Christus”. De actualiteit van deze belijdenis laat zich zien in de manier waarop we vandaag met de eenheid tussen het Oude en Nieuwe Testament omgaan.

Als we bijvoorbeeld zouden stellen dat in de oude bedeling mensen door werken der wet zalig moesten worden en in de nieuwe bedeling door het werk van het geloof, dan is het gemeenschappelijke in die redenering, dat het om werken gaat. Om dingen die wij als mensen doen. Ook het geloof wordt dan een werk van mensen. En om dat mogelijk te maken moeten we dan wel aannemen dat er een vrije wil in de mens is overgebleven om dit werk van geloof wel of niet te doen. We maken dan een heel forse scheiding tussen de beide bedelingen, alsof de HERE vanaf de Pinksterdag een nieuwe start maakt. Omdat wij gaan willen komt de Heilige Geest ons hart binnen en gaan we ook daadwerkelijk heilig leven. In dat geval is het geloof het gevolg van onze vrije keus. Een keus die mensen in het Oude Testament nog niet hadden, omdat de Here Jezus nog niet was gestorven en de Heilige Geest nog niet was uitgestort. Zij konden nog niet kiezen, omdat de HERE hen nog niet kon en wilde helpen heilig te leven. Christus moest immers Zijn bloed nog storten?

 

Deze gedachte brengt de Here Jezus als centrum van de geschiedenis ver uit beeld. Alsof de gelovigen uit het Oude Testament op grond van iets anders zalig zijn geworden dan op grond van het enige offer dat Christus aan het kruis gebracht heeft! Bovendien snijdt het Gods ene, onveranderlijke en vrije wil en raadsbesluit in stukken. De HERE ‘moest’ in het Oude Testament mensen wel op een andere grond rechtvaardigen, dan in het Nieuwe Testament. Want Hij ‘kon’ hen de verzoening van Christus nog niet toerekenen. Deze leer maakt het Oude Testament voor christenen misschien interessant, maar niet noodzakelijk. Met die tijd is immers nu afgerekend?

 

Het blijft van onschatbaar belang om te belijden dat er één verkiezend welbehagen van God is, vóór de geschiedenis genomen en gegrond in Jezus Christus. Daar spreken de Psalmen van en getuigen de profeten van. De komst van deze Koning klinkt als belofte door heel het Oude Testament heen. Alles schaduwt Hem af en is type van Hem, door Wie de HERE de wereld met Zichzelf verzoenende was (2Kor. 5: 19). Niet de werken der wet rechtvaardigen een mens. Ook Abraham, Sara, Noach en Rachab zijn door het geloof gerechtvaardigd en niet op grond van werken der wet (Rom. 4: 2-3; vgl. Hebr. 11). Het geloof, dat een gave van God is (Ef. 2: 8).

 

Zo één als God is, zo waar als God is en zo onveranderlijk als God is, zo één en waar en onveranderlijk is ook Zijn besluit om uit het menselijk geslacht een vast aantal mensen te redden. Dat besluit voert de HERE in de tijd uit. En die uitvoering kent fasen, maar geen breukvlakken of veranderingen. Zo ligt dan de zekerheid van onze zaligheid niet in het minst in onszelf, maar alleen in het werk van God de Vader, de Zoon en de Geest. Uit God en door God en tot God zijn alle dingen. Hem zij de eer in alle eeuwigheid!

 

de muzikale omlijsting op deze site wordt gebruikt met toestemming van

Jan Mulder

DOWNLOAD APP ANDROID

DOWNLOAD APP IOS