Zekerheid – Uit de vrucht als gave (1)
“Evenwel, verheugt u niet hierover, dat de geesten zich aan u onderwerpen, maar verheugt u, dat uw namen staan opgetekend in de hemelen.” (Luk. 10: 20)
Bij de behandeling van artikel 11 uit het eerste hoofdstuk van de Dordtse Leerregels hebben we aan het eind stilgestaan bij de zekerheid van de verkiezing. Die zekerheid ligt uiteindelijk in Gods keus. Wat God besluit, staat onveranderlijk vast en wordt ook onveranderlijk uitgevoerd. Wat God weet alles en God kan alles. Dat is de troost van Zondag 9: “want Hij kan dit doen als een almachtig God en Hij wil het ook doen als een trouw Vader”. Zo mogen gelovigen het anker van het geloof naar boven uitwerpen en vasthaken in Gods onveranderlijke beloften. Niet het geloof zelf is de zekerheid van de uitverkiezing, maar door het geloof mag ik me zeker weten van wat God wil en kan.
Het komt er hier op aan zorgvuldig te blijven spreken en formuleren. En de volgorde te blijven hanteren die ook de Dordtse Leerregels gebruiken. Die volgorde begint in artikel 3, wanneer er gesproken wordt van Gods roep tot bekering en geloof door de prediking van het evangelie. We zouden kunnen zeggen dat we door de verkondiging van het evangelie worden uitgenodigd om in te gaan tot het Koninkrijk. Dat is voor de één een boodschap die het hele leven verandert en voor de ander een oproep die hij achteloos laat liggen. Kortom, bij sommigen werkt dat uit, dat het hart geraakt en vervuld wordt van blijdschap en verlangen om daadwerkelijk deel te nemen aan het volgen van de Here Jezus. Ze laten er alles voor liggen en jagen ernaar om er niets van te missen, terwijl anderen er koud onder blijven. Dat is een te ervaren onderscheid tussen geloof en ongeloof. Maar het is meer, zoals de Dordtse Leerregels ons willen voorhouden. Het is namelijk ook het te ervaren onderscheid tussen verkiezing en verwerping. De één bereidt zich voor en verheugt zich op het moment van de ontmoeting met Jezus Christus, de ander toont er geen enkele belangstelling voor. De één haast zich om het onheilige uit zijn leven weg te bannen en zoekt onder tranen zich van zonden te bekeren, de ander geeft zich aan een God vijandige levensstijl helemaal over. Dat is te zien. Dat is te merken en te ervaren. En het is die ervaring waar de Dordtse Leerregels in artikel 12 van spreken. Het ware geloof in Christus, het kinderlijk ontzag voor God, de droefheid naar Gods wil over de zonde en de honger en dorst naar de gerechtigheid zijn voorbeelden van wat de gelovige van zijn verkiezing mag ervaren. Er gebeurt wat in zijn leven. Ja, het leven zelf komt in een ander licht, een ander perspectief en een andere dimensie te staan. En dat is nu de vrucht te noemen van het wondere werk van de Heilige Geest, die het hart van de mens vordert en het vol maakt van Jezus Christus.
Is dat altijd even zeker en even blij? Nee, er zijn soms momenten dat je erbij stilstaat dat er een tijd geen echt geestelijk leven bij je is geweest. Er zijn soms eye-openers en one-liners die je met een schok tot de ontdekking brengen dat je leven drastisch moet veranderen. Het blijft een bevestigen van je verkiezing met vrezen en beven, zoals de apostel dat leert. Artikel 12 heeft het bepaald niet over een stappenplan, over achtereenvolgende fasen die de gelovige in zijn leven doorloopt. De Dordtse Leerregels beschrijven de worsteling van elke dag. De strijd van de gelovige die tijden kent van geloofsmoed en van lauwheid, van kracht en van oppervlakkigheid. Daarom weten we ook wel, dat de zekerheid van de verkiezing niet in het geloof zelf ligt. En toch mogen we door het geloof zeker zijn. Want we zijn genodigd en God geeft, dat we die nodiging graag aangrijpen. Dat ons hart treurt over onze zonden en vol vreugde de Bruidegom ziet naderen. En die gave maakt, dat we zeker zijn van een verkiezend God, die niet de dood van de zondaar zoekt, maar zich verheugt in het leven.
Zekerheid – Uit de vrucht als gave (2)
“En het zaad komt op en groeit, zonder dat hij zelf weet hoe” (Mc. 4: 27)
De tekst hierboven komt uit het evangelie naar Marcus. De Here Jezus vertelt in een gelijkenis hoe het koninkrijk als een mens is, die zaad werpt in de aarde. Het proces van groeien is voor ons verborgen. Er komt een halm, een aar en daarna komt het volle koren in de aar. Dat gebeurt, zonder dat de zaaier kan ontdekken wat nou precies de groeikracht is. Leven geven kan een mens niet. Het leven zelf blijft voor ons namelijk een mysterie, dat we niet maken kunnen. Dat geldt ook voor het geestelijk leven, dat immers door dezelfde Geest gewekt en gewerkt wordt. Niet na te rekenen dus.
De Dordtse Leerregels waarschuwen ons daarom deze verborgenheden van God nieuwsgierig te gaan onderzoeken. Er zijn soms aanvechtingen om het zaad op te graven en langs de maat van menselijke meetkunde te onderzoeken. Het valt soms tegen, in welk tempo de groei plaats vindt. Het is soms lang wachten voor er vruchten zijn. (Groot)ouders en ambtsdragers weten ervan mee te praten, als het gaat om het verlangen dat een volgende generatie of bepaalde adressen er blijk van geven de HERE te kennen. Het kan jaren achtereen zo zijn, dat op de kerkenraad gerapporteerd moet worden dat er ergens weinig groei te merken valt. En plotseling is het er. Waar het vandaan komt? Van de HERE, die op Zijn tijd en op Zijn wijze in het leven van Gods kinderen vruchten geeft op een opvoeding, een catechese en een huisbezoek. Soms ook blijft het weg. Dat blijft verdrietig, omdat we de verborgenheden niet kennen en een hart niet echt kunnen peilen. Maar het blijft zaaien en wachten. Dat is regel in Gods Koninkrijk.
Nog even terug naar die aanvechting om te onderzoeken. Het gaat daarin niet zozeer om anderen, maar vooral om onszelf. We zijn zelf graag zeker van een plaats bij God. We willen graag vrucht dragen en uit die vruchten zekerheid putten. Maar het geloofsleven kent niet alleen sterke momenten. Het kent ook tijden van diepe verslagenheid en matheid. We kunnen met Paulus uitroepen: “ik vermag alle dingen door Hem die mij kracht geeft”. Maar we kunnen ook met Jeremia klagen dat we geen uitkomst meer zien. Ook dan is er soms een sterke drang om onszelf te onderzoeken. Niet – of wij in het geloof zijn. Maar of het geloof in ons is. Dan zoeken we bewijzen om ons daaraan over te geven. En dan is het soms verleidelijk om de toevlucht tot een stappenplan te nemen. Een fase-leer te ontwerpen. Alsof de Here Jezus in Marcus 4 spreekt over halmen, aren en koren. En de één een halm is. Een ander een aar. Een derde vol vrucht. Maar zo is het niet. Het gaat daar om de verborgen groeikracht, die tenslotte zal uitwerken wat er in beginsel al is. Want waar de HERE werkt, daar komt leven. De één heeft niet een helft en een ander tweederde ontvangen. Het zaad wordt gelijkelijk gestrooid en het Woord wordt aan iedereen verkondigd. Zonder onderscheid wordt hetzelfde aangeboden. In het hoofdstuk over de volharding (hoofdstuk V, DL), wordt gesproken over de tijd waarin de zekerheid ons ontbreekt. Hier gaat het om de dwaling, dat de HERE verschillende ‘aanbiedingen’ doet. Daar is geen sprake van. Ondubbelzinnig spreekt de HERE in Zijn Woord uit, dat wie de Zoon heeft ook het leven heeft. Wie gelooft, die is behouden!
Zekerheid – Uit de vrucht als gave (3)
“In liefde heeft Hij ons tevoren ertoe bestemd als zonen van Hem te worden aangenomen door Jezus Christus, naar het welbehagen van zijn wil, tot lof van de heerlijkheid zijner genade, waarmee Hij ons begenadigd heeft in de Geliefde.”(Ef. 1: 5-6)
Wanneer in artikel 12 van het eerste hoofdstuk uit de Dordtse Leerregels wordt gesproken over de zekerheid die gelovigen mogen hebben uit hun geloofservaring, dan leidt dat niet tot een oppervlakkig en onverschillig leven. Dat is namelijk de aanklacht van de Remonstranten tegen de gereformeerde leer van de uitverkiezing. Het zou tot zorgeloosheid leiden en mensen van een heilig leven afhouden. De zekerheid over Gods uitnodiging zou lauwe genodigden maken, die zich immers geen zorgen meer hoeven te maken over de vraag of ze genodigd zijn. Een heel herkenbaar thema, dat ook in de catechismus wordt behandeld (Zondag 24 HC). Daarom spreken de Remonstranten van onzekerheid over de verkiezing en over Gods keus, die ongedaan gemaakt kan worden door de onwil van gelovigen. Zo blijft er de prikkel om te ‘jagen’ en te ‘streven’ en om de verkiezing te ‘bevestigen’, zoals de Schrift zegt. Want als een mens onzeker blijft, blijft hij ook zijn best doen. Zekerheid is dodelijk voor een vruchtbaar geloofsleven. Althans, dat stelden de Remonstranten.
Als het erop aankomt, doet deze Remonstrantse leer op een haast blasfemische manier tekort aan Gods grootheid en kracht. Het lijkt misschien wel vroom om te zeggen dat een mens moet blijven jagen naar de gerechtigheid, maar dat doet die mens helemaal niet als hij niet door God zelf wordt vastgegrepen en voortbewogen. Alles, maar dan ook werkelijk alles komt bij God vandaan. Zowel de rechtvaardiging als de heiliging en heerlijkmaking. En het kan dan ook niet anders, zoals de catechismus zegt, of ieder die door waar geloof in Christus is ingeplant, brengt vruchten van de dankbaarheid voort. Dat komt met de gave mee. Dat is in het geschenk van Gods liefde meegegeven. God houdt het om zo te zeggen niet bij de nodiging, maar nodigt met een kracht die niet te weerstaan is. Het raakt het hart van de mens zo, dat hij zich afkeert van alles wat God verdriet doet en vertoornt. Dat is de wedergeboorte, die andere mensen tevoorschijn brengt. Mensen, die niet meer bedacht zijn op het vluchtige en lege genot van het aardse, maar mensen die het hemelse zoeken en betrachten. Wie in Christus is, die is een nieuwe schepping en gaat God loven. Dat kan niet anders. Want het zaad van het koninkrijk werkt dat uit. En als dat het niet uitwerkt, dan is er geen sprake van onzekerheid over Gods uitnodiging maar van ongeloof bij de genodigde.
Dat er in het leven van gelovigen perioden kunnen zijn waarin de vruchten niet zo sterk worden opgemerkt, dat weten de opstellers van de Leerregels ook wel. Ze spreken daar in artikel 16 van het eerste hoofdstuk en in het laatste hoofdstuk uitvoeriger over. Maar waar ze in artikel 13 een streep door willen zetten is de gedachte, dat er iets aan Gods geschenk zou kunnen ontbreken. Dat het zaad dat gezaaid wordt ondeugdelijk zou zijn. Dat het geschenk van het geloof de zaligheid niet kan werken zonder medewerking van de mens. Want dat maakt God afhankelijk van onze instemming. Dat berooft de HERE uiteindelijk van de eer, die Hij waard is te ontvangen als mensen de poorten van de lichtstad doorwandelen. Want zij zijn daar volgens de Remonstranten dankzij hun eigen volharding en wilskracht gekomen. Ze hebben het dus aan zichzelf te danken dat ze de bruiloft mee mogen vieren. Want God heeft niet meer gedaan (!) dan uitnodigen, in afwachting van onze keus om die uitnodiging te aanvaarden en de pelgrimsreis te beginnen en vol te houden. Dat is lijnrecht in tegenspraak met wat er in Filippenzen 2 vers 13 staat: “want het is God die om zijn welbehagen zowel het willen als het werken in ons werkt.” Zowel het willen als het werken! Het kan dus niet anders, of waar geloof werkt dankbaarheid uit. Bij God is namelijk niets onzeker.
Zekerheid – Uit de Woord van de Gever (1)
“Haar hebben wij als een anker der ziel” (Hebr. 6: 19)
De schrijver van de Hebreeënbrief heeft het over de hoop die voor ons ligt, omdat de onveranderlijke God zijn besluiten in de tijd uitwerkt. Dat is ook de grond voor de zekerheid van de verkiezing. Een grond, die niet in de mens ligt of in zijn vrije wil om te kiezen, maar in de HERE. Hij besluit om zondaren te kiezen, hun het geloof te schenken en zekerheid te geven door hen in hun hart aan te spreken met het Woord. Wat in de voorgaande artikelen gezegd en beleden is, verklaren de Dordtse Leerregels in artikel 14 van hoofdstuk I uit het gehoorzaam naspreken van wat de HERE zelf heeft gezegd.
Er wordt tegenwoordig wel beweerd dat er zoveel ‘honger’ naar God is en de wereld reikhalzend naar het evangelie uitziet. Dat is, gesproken naar wat de HERE daarover zegt in Zijn Woord, een pertinente leugen. Mensen zijn niet op zoek en hongeren niet naar het evangelie van Jezus Christus en die gekruisigd. Waar dit soort beweringen opklinken is het evangelie over het algemeen geminimaliseerd en verdraaid tot een sociale boodschap van liefde tot alle mensen. Inmiddels blijkt dat in de kerken waar we vroeger deel van uit mochten maken ook tot de kansel doorgedrongen te zijn. Dat verklaart ook de hedendaagse missionaire bewogenheid, die zich niet richt op de woordverkondiging, maar op de actuele noden van de hoorder. Die noden liggen op het vlak van sociale armoede en eenzaamheid in een wereld die steeds groter wordt, naarmate grenzen vervagen. Maar die nood heeft met zonde en schuldbesef niets te maken. Even afgezien van het feit, dat door dit ‘evangelisatie-arbeid’ mensen niet bij Christus worden gebracht, gaat het ook uit van een onbijbels mensbeeld en berooft het de HERE van Zijn eer.
Want ‘hongeren naar de gerechtigheid’ is een hongeren dat de HERE wekt. Hij wekt een honger naar het Woord in het hart van de mens. Dat doet Hij niet krachtens een ‘algemene genade’ maar door middel van de woordverkondiging. Waar de oproep tot berouw en bekering klinkt, daar werkt de Geest verslagen harten, die zich troosten aan de onwankelbare en onveranderlijke beloften van God. Zó is de leer van de verkiezing tot een onuitsprekelijke troost voor gelovigen. Want zelf het besef, dat hun ‘hongeren’ zich vaak niet laat voelen door alle overvloed en weldaad die we in dit leven mogen genieten, weerhoudt hen niet om zich aan de hoop als een ‘anker der ziel’ vast te hechten. Zelfs het verlangen naar de tegenwoordigheid van God en de gemeenschap met Christus, wekt en werkt de HERE Zelf. Dat maakt deel uit van Zijn onveranderlijk voornemen om een vast aantal mensen uit heel het menselijk geslacht te redden. Wie daar op welke manier dan ook niet alle nadruk op laat vallen, doet God tekort. En hij berooft zichzelf van de zekerheid van het eeuwige leven. Want ook als het om ‘honger’ gaat zou dit als voorwaarde kunnen gaan gelden om zalig te worden. Dan zou je als mens kunnen zeggen: “ik honger wel, maar krijg ik de genade ook”. Terwijl juist het ‘hongeren’ al genade is!
De HERE heeft Zichzelf bekend gemaakt als een verkiezend God, die barmhartig en genadig is. Er is geen enkele aanleiding om mensen te kiezen dan alleen maar het besluit van God zelf, dat Hij in vrije wil genomen heeft. Zo komt de HERE – en Hij alleen – in het brandpunt te staan van de geschiedenis van hemel en aarde. Alle roem is uitgesloten. Zelfs de roem dat ik mezelf als arm heb leren kennen! De prediking zal ons daar dan ook elke keer weer aan ontdekken, wil de verkondiging naar de zin en de mening van Gods Geest zijn.
Zekerheid – Uit de Woord van de Gever (2)
“O, diepte van rijkdom, zowel van wijsheid als van kennis van God, hoe ondoorgrondelijke zijn Zijn oordelen en onnaspeurlijk Zijn wegen!”(Rom. 11: 33)
Wanneer er aan de ene kant zoveel artikelen nodig zijn om duidelijk te maken dat de HERE verkiest en er aan de andere kant steeds weer gezegd moet worden dat veel daarvan voor ons verborgen is gebleven, zou het dan maar niet beter zijn om te zwijgen over deze moeilijke onderwerpen?
Dat is een vraag die ons waarschijnlijk wel uit het hart gegrepen is. Niet alleen, omdat de leer van de uitverkiezing inderdaad vaak moeilijk te begrijpen is. Maar vooral, omdat dit onderwijs vaak moeilijk te aanvaarden valt. Soms drukken we het wat weg, als we kinderen of ouders, collega’s en vrienden een weg zien bewandelen waarbij we de vraag hebben of die nu wel naar de HERE toe brengt. Waar we zelfs soms van moeten zeggen dat die levensgang niet anders kan betekenen dan dat ze van de HERE af voert. Dan komen de vragen rond verkiezing en verwerping op. Dan knaagt de stille pijn en leeft het gebed op. We zien als mens als het erop aankomt vaak maar zo machteloos toe. Is het dan niet bevrijdend om al die moeilijke vragen van ons af te schudden en maar zo eenvoudig mogelijk van dag tot dag te leven? Je kunt beter onwetend zijn dan met allerlei lastige vragen te worstelen waar je toch geen antwoord op krijgt.
Daarover spreekt artikel 14 van het eerste hoofdstuk. God heeft zich aan Zijn volk nu juist bekend gemaakt als een verkiezend God. Als een genadig en barmhartig God, die niet verloren laat gaan maar naar zijn verkiezend voornemen in Christus mensen redt. Het hoort om zo te zeggen bij het God zijn van de HERE. En daarom mogen we er niet over zwijgen, alsof het hier iets betreft waar we het maar liever niet over hebben als we over de HERE spreken. Integendeel, juist in deze dingen komen de liefde, de trouw, de majesteit en de heiligheid van de HERE naar voren. Juist hier komt de lof op, op een God die niet verloren doet gaan maar Zijn Zoon gezonden heeft, opdat een ieder die in Hem gelooft eeuwig leven hebbe. Zo mogen we de bijbel ook lezen, als het spoor van een verkiezend God die de eeuwen door mensen uit hun duisternis haalt en ze naar het licht roept. We zien Abram op reis gaan en we zien een volk uit Egypte trekken. Die verlossende daden zijn het gevolg van de verkiezing. Terwijl God geen onrecht had gedaan as Hij heel de mensheid in zijn eigen verlorenheid had laten liggen, trekt Zijn verkiezende barmhartigheid een lichtend spoor!
Wanneer we liever zwijgen over de verkiezing, komt dat niet omdat we God graag loven. Dat komt omdat we moeite hebben met Gods beslissingen. Omdat we als Job met de HERE in discussie gaan, stilzwijgend of publiek. Maar dat heeft als diepste oorzaak dat een mens blijft denken dat iedereen recht op verlossing heeft – en zeker zij die ons zo lief zijn. Dan raken we het schuldbesef kwijt en verliezen we de diepe ootmoed voor een heilig God, die zondaren zalig maakt. Dan doven we de blijde glans in onze ogen, als we de Schriften onderzoeken en mogen stamelen dat de HERE een genadig God is. Als we bij het kruis staan en het bloed langs die ruwhouten paal zien druppelen. Gods verkiezing doet de Zoon roepen: mijn God, mijn God, waarom hebt U Mij verlaten! Dat zijn wonderen. Dat zijn onbegrijpelijke dingen. Maar dat mag ons niet tot zwijgen brengen. Integendeel, dat brengt tot de lofzang tot eer van Hem, die ons zo uitnemend heeft liefgehad.
O God, die nimmer mij verlaat
U zult mij leiden door Uw raad
En dan, hiertoe door U bereid,
Neemt U mij op in heerlijkheid.
Duizend, duizendmaal o Heer, zij U daarvoor dank en eer!