Geboren voor de hemel


Geboren voor de hemel - Verzekering (1)

“Maar toen Jezus dat zag, nam hij het hun zeer kwalijk” (Mc. 10: 14)

 

 

Hoe komen we erbij om het thema van artikel 17 zo te formuleren: geboren voor de hemel? Is er dan toch sprake van wat wel het “verbondsautomatisme” wordt genoemd? Zijn de kinderen van de gelovigen al bij voorbaat zalig en hoeven gelovige ouders zich daar dus geen zorgen over te maken? Is er inderdaad sprake van een zekerheid, die door geen zonde meer kan worden afgebroken en wordt de christen alleen gevraagd schuld te belijden over de zonden die hij dagelijks doet, zonder dat zijn eeuwige redding daarmee gemoeid is?

We hopen de komende tijd daar wat meer duidelijkheid in te krijgen, nu we ons bezig mogen houden met de plaats van de kinderen in de gemeente. Die plaats hebben ze rechtens en krachtens de verbondsbepalingen van de HERE. Zo belijden we dat met Zondag 27 toch ook mee: dat de kinderen der gelovigen evengoed als de volwassenen bij Gods verbond en Zijn gemeente horen. En dat ook aan hen evenals de volwassenen, door het bloed van Christus, de verlossing van de zonden en de Heilige Geest, die het geloof werkt, beloofd worden. Zo komen ze in de wieg te liggen. Geboren voor de hemel, krachtens de uitdrukkelijke belofte van de HERE Zelf. En wanneer zij op latere leeftijd dat verbond breken en de belofte verachten dan is ook aan niemand anders dan aan henzelf de volle schuld daarvan toe te rekenen. Want Gods beloften zijn waar. God laat niet dopen op grond van een verondersteld en toekomstig geloof. De HERE bindt zich niet aan kinderen op voorhand, omdat Hij wel ziet dat ze later geloven zullen. Nee, de HERE verbindt zich op grond van Zijn verbond met de gelovige ouders ook aan de kinderen. Wanneer we dan ook zeggen, dat de kleine kinderen geboren worden voor de hemel, is dat vanwege wat de HERE beloofd. Het wordt hun vanaf het allereerste begin al toegezegd, dat ze welkom zijn bij God. Daar begint het. Daar ligt de oorsprong voor de vreugde over het eeuwige leven. Bij de Levensbron Zelf. En bij het Woord van de Getrouwe. En nergens anders.

 

Machtig is dat, dat in de kring van de gemeente de kinderen helemaal zijn opgenomen. Zij zijn geen randleden, geen toekomstige leden, geen ‘potentieel’, maar ze horen erbij. Achter de tafel met avondmaalgangers zit de rest van de gemeente, die samen met de belijdende leden de volle gemeenschap der kerk uitmaakt. Eén lichaam en één volk. Zoals er ook maar één HERE is. Ze horen erbij, de kleinen net zo goed als de groten. De jongeren net zo goed als de ouderen. ’t Verbond met Abraham Zijn vrind bevestigt Hij van kind tot kind (Psalm 105: 5). Want het heeft God behaagd ook aan hen de belofte te geven (Hnd. 2: 39), dat Hij hun God wil zijn. Hij schaamt zich daarvoor niet (Hebr. 11: 17). Want Hij heeft hun een stad bereid. Daarboven juicht een grote schaar van kind’ren voor Gods troon! Het is een feest om zo de kinderen vertrouwd te maken met de HERE. Om van Hem te vertellen en samen met hen in Zijn huis te luisteren. Om als volk aan te treden: zie de kinderen, die U mij gegeven hebt. Om met elkaar de namen in Zijn handen te leggen. Om gezin te zijn. Thuis, bij God aan tafel. Verhinder hen niet, zegt de Here Jezus zelf. Want hunner is het Koninkrijk der hemelen.


Geboren voor de hemel - Verzekering (2)

“Maar toen Jezus dat zag, nam hij het hun zeer kwalijk” (Mc. 10: 14)

 

 

Artikel 17 komt niet zomaar op, zo hebben we gezien. Het is niet een verdwaald artikel voor rouwende ouders in een tijd dat de kindersterfte groot was. Het is ook niet de weerslag van een theologische discussie voor fijnproevers van de dogmatiek. Maar het ligt in de lijn van wie de HERE is en waar de HERE naartoe werkt. Heel het volk, de kleinen en de groten, wordt door Hem vergaderd op grond van Zijn belofte. “Wij mogen bouwen op de vaste grond van Uw beloften en van Uw verbond” (Ps. 90: 1, ber.)!

De noodzaak voor de belijdenis van artikel 17 komt van de kant van de Remonstranten. Zij wezen namelijk op de kleine kinderen die jong stierven. En ze stelden de vraag: wat gebeurt er dan met hen? Want als je maar moet afwachten of je verkoren bent en de vrucht van die verkiezing is de wedergeboorte, die van God gegeven wordt, dan weet je dus niet waar zij zijn. Volgens de Remonstranten konden gereformeerden moeilijk zingen: “daarboven juicht een grote schaar van kinderen voor Gods troon”, omdat Gereformeerden belijden dat de verkiezing op grond van Gods welbehagen plaatsvindt, en niet op grond van de vrije wil en vooruitgezien geloof.

Ja, en toen speelde het sterftecijfer wel een rol en dreigde er wel verdriet te ontstaan bij ouders die hun kinderen jong naar het graf moesten dragen. De troost bij de open grafjes viel weg. En erger nog: het raakte het beeld dat we van de HERE mogen hebben. Heel scherp komt dat naar voren in een bekend gedicht van Joost van den Vondel, die vooral de Remonstranten steunde: “God rukt de onnozelheid van moeders borsten af; en smakt ze in ’t eeuwig vuur. O poel, o open graf!” In deze verzen wordt God opzettelijk voorgesteld als een wrede en onbarmhartige God. Want ook Joost van den Vondel vond, dat de Gereformeerden met hun belijdenis van de uitverkiezing zo’n God “overhielden”. U kunt dat lezen in het slotwoord van de Dordtse Leerregels waarin duidelijk staat verwoord hoe de Remonstranten over de bijbelse leer van de uitverkiezing dachten: “veel onschuldige kinderen van de gelovigen rukt God van de moederborst weg en werpt ze als tiran in het helse vuur, zonder dat het bloed van Christus, de doop of het gebed van de kerk bij de doop hen kan helpen.” Het gaat hierbij dus echt om een zaak van leven of dood!

Maar nu begrijpen we ook de eerste zin van artikel 17: “over de wil van god kunnen wij ons alleen uitspreken op grond van Zijn eigen Woord.” Dat is geen verlegenheid. Dat is een vlucht naar de vaste en zekere, blijvende waarheid voor alle eeuwen en alle geslachten. Nu het erop aankomt, mogen we niet meer afhankelijk zijn van menselijke redeneringen en leringen. Want het gaat om grote levensvragen als: wie is de HERE en: waar zijn de jonggestorven kinderen?

Dat is ook het hart van de vragen over de kinderdoop. Tegenwoordig wordt er nog wel eens beweerd dat “vroegdoop” of “volwassendoop” beide te verdedigen zou zijn. Maar wie dat beweert, heeft de zegen van de kinderdoop en de diepe genade van de HERE niet verstaan. Dáár gaat het over als we belijden dat de kinderen “behoren” gedoopt te zijn en dat zij “evenals de volwassenen horen bij Gods verbond en Zijn gemeente.”

 

Daarover de volgende keer verder, DV.


Geboren voor de hemel - Verzekering (3)

 

“Maar toen Jezus dat zag, nam hij het hun zeer kwalijk” (Mc. 10: 14)                        

 

 

De vorige keer hebben we mogen zien hoe de vlucht van de Dordtse Synode naar het zekere en blijvende Woord van God een vaste troost mag bieden. Laten we uit dat woord van de HERE het tekstbewijs onder artikel 17 van het eerste hoofdstuk nog eens nader bezien. Oorspronkelijk werden er drie teksten genoemd. Bij de laatste herziening is ook Jesaja 59 toegevoegd.

In Genesis 17 vers 7 sluit de HERE het verbond met Abraham en zijn nageslacht. Heel het volk uit Abram gesproten mag van Gods gunst genieten. De ouderen en de jongeren, de kleinen en de groten, de kinderen en de volwassenen. Niemand uitgezonderd. Wat een genade: heel de kerk wordt als volk afgezonderd van de wereld en apart gezet en onderscheiden van de ongelovigen. Het is een bijzonder moment. In en met Abraham verklaart de HERE weer met de mens samen te willen wonen en in hun midden te willen zijn.

Ook wanneer er een tijd komt dat de ouderen de kinderen niet meer voorgaan en het volk van de HERE afdwaalt, blijft de belofte staan. Dat vinden we in Jesaja 59 vers 21. God laat Zijn doel en Zijn plan niet los. Hij gaat een volk formeren dat in staat is Zijn lof te verkondigen. Een volk. Dat wil zeggen: een gemeenschap waarin alle leeftijden en standen hun plaats hebben, met God als Koning.

In Handelingen 2 vers 39 herhaalt Petrus die belofte als de mensen erachter komen dat ze nota bene de Zoon van God gekruisigd hebben. De gemeente mag Gods grote daden verkondigen. Ook uit kindermond, naar wat we mogen leren van psalm 8; 78; 87; 105 en 111. In de kring der oprechten, de vergadering van de gelovigen zijn de kinderen begrepen. Zo groeit die schare die niemand tellen kan nu als het nageslacht van Abraham, wiens zegen ook aan de volken toekomt. In en met hem zijn alle geslachten der aarde gezegend (Gal. 3).

Hoe krachtig dat is, lezen we terug in 1 Korinthiërs 7 vers 14. Als er twee machten in één huis zijn, is de macht van het geloof de ‘hogere’. Want een kind is heilig in zijn vader of zijn moeder, ook als één van beiden niet tot de kring van het verbond en Gods gemeente hoort. Zo verzamelt de HERE zijn gemeente, die tot het eeuwige leven uitverkoren is (HC Zondag 21 en Zondag 27). Met de kinderen mee, bindt God zich aan Zijn verbondsvolk onder de eis, dat ze die kinderen zullen vertellen Wie hun God is.

 

Daarom bestraft de Here Jezus zijn discipelen ook zo scherp als ze de ouders verhinderen hun kinderen naar Jezus te brengen. Daar horen ze thuis. Daar wordt hun leven opgebouwd, aan de voeten van de Goede Herder. Zo moet het huwelijk dat liefdesleven tussen Christus en Zijn gemeente ook weerspiegelen. Zo mogen kinderen uit de omgang tussen vader en moeder en uit de verhalen die ze te horen krijgen zien en horen wat hun doop betekent: God wil erbij zijn! De Here Jezus legt Zijn hand en op hen. Hij zegent hen en heet hen welkom. Want evenals aan de volwassenen wordt de kleintjes de vergeving van zonden en de Heilige Geest, die het geloof werkt, beloofd. En zouden wij dat de kinderen willen onthouden? Moeten ze die vaste troost missen? Zou dat van geloof afhangen en niet van God, die zowel het willen als het werken in ons werkt?


Geboren voor de hemel - Belijdenis (1)

 

En wat Mij aangaat, dit is mijn verbond met hen, zegt de HERE: Mijn Geest, die op u is, en mijn woorden die Ik in uw mond gelegd heb, zullen niet wijken uit uw mond noch uit de mond van uw kroost, noch uit de mond van het kroost van uw kroost, zegt de HERE, van nu aan tot in eeuwigheid.” (Jes. 59: 21)

 

“Christus heeft zijn bloed even zeker vergoten om de kleine kinderen van de gelovigen te wassen, als Hij dat gedaan heeft voor de volwassenen” zegt de Nederlandse Geloofsbelijdenis in artikel 34. Heel krachtig wordt daar de dwaling van het doperdom weerlegd, dat de doop tot een teken en zegel van het geloof maakt. Het is een teken en zegel van het verbond, waarin ook de kleintjes zijn opgenomen. Dat mag troosten wanneer de HERE een kindje jong wegroept uit het leven, of dat Hij voor de geboorte tot Zich neemt.

En de uitverkiezing dan? Want er zijn tweeërlei kinderen van het verbond. Er zijn gedoopte kinderen die later belijdenis doen en levende leden van de gemeente blijken. Er zijn er ook, die de HERE de rug toekeren. Mag je daarom belijden dat jonggestorven kinderen van gelovige ouders in de hemel zijn, of moet je dat veronderstellen en mag je dat hopen? Dat mag je belijden met een vaste zekerheid. Bij het open graf van de kleine kinderen der gelovigen komen verbond en verkiezing als een te ervaren openbaring van Godswege op je af. Zo spreken we de Schriften na, die deze vaste troost geven als het blijvende en zekere Woord van God zelf. Dat beamen ouders ook, wanneer ze bij de doopvont staan, dat “onze kinderen, hoewel zij in zonde ontvangen en geboren zijn, toch in Christus geheiligd zijn en daarom behoren gedoopt te zijn.” De ervaring dat op latere leeftijd keuzes gemaakt worden, mag niet boven het betrouwbare Woord van de HERE gesteld worden. We spreken vanuit de beloften die uit de hemel gegeven zijn!

 

Wat van jonggestorven kinderen dus een te ervaren openbaring is van Gods verkiezende liefde aan de kinderen, moet nog blijken wanneer de kinderen ouder mogen worden en zelfstandig keuzes gaan maken. Wanneer het over gedoopte jongeren gaat, mogen we de vastigheid van Gods Woord over de kinderen van de gelovigen niet zomaar toepassen. Want de HERE stelt in het onderhouden van het verbond, het tweezijdig voortbestaan van het verbondsleven, bij de doop al eisen. Hij vraagt om een nieuwe gehoorzaamheid, waar geloof en vurige liefde. Hij vraagt dat we met de wereld breken, onze oude natuur doden en Godvrezend leven. Ook dat hoort bij het betrouwbare Woord van de HERE, die de schuldige zeker niet voor onschuldig zal houden. En dan blijkt inderdaad dat er twee soorten verbondskinderen zijn. Of, zoals we dat zeggen, dat de brede bedding van het verbond een smalle stroom van de verkiezing te zien geeft. Niet allen uit Israël zijn Israël (Rom. 9: 6)! Er zijn er die God de rug toekeren en het verbond verbreken. Er zijn er ook, die door de genade Gods leren verstaan wat verlossing is. Dat vraagt wedergeboorte en bekering. Kortom, wat God belooft en wat een rijke troost mag zijn voor ouders die jonge kinderen naar een graf toe moeten brengen, mag niet automatisch worden doorgerekend naar jongeren toe. Op dit punt mag de eis tot een heilig leven voor de HERE de kinderen al jong worden geleerd. Ook daarom heeft de gedachte, dat kleine kinderen mogen worden verondersteld wedergeboren te zijn totdat het tegendeel blijkt, veel verwarring gezaaid en een valse hoop gegeven. Het zijn verbondskinderen en daarmee dragers van de beloften die God heeft gegeven. Maar die gave betekent bij het opgroeien ook een grote verantwoordelijkheid!


Geboren voor de hemel - Belijdenis (2)

 

En wat Mij aangaat, dit is mijn verbond met hen, zegt de HERE: Mijn Geest, die op u is, en mijn woorden die Ik in uw mond gelegd heb, zullen niet wijken uit uw mond noch uit de mond van uw kroost, noch uit de mond van het kroost van uw kroost, zegt de HERE, van nu aan tot in eeuwigheid.” (Jes. 59: 21)

 

 

In de Dordtse Leerregels krijgen we overduidelijk te horen, dat de beloften van de HERE niet afhankelijk zijn van het al of niet veronderstelde geloof van de kinderen. Die beloften zijn ook niet afhankelijk van het zwakke of sterke geloof van ouders. Er is geen enkele andere grond voor de doop, dan de wil en de liefde van God. En wat is dat een rijke troost!

Dat schuilt ook achter de “armoede” van de rijke jongeling uit Marcus 10.  Een man, die graag wilde horen wat hij moest ‘doen’ om het eeuwige leven te beërven. Christus – die hem lief krijgt – laat hem voelen dat hij niets kán doen. Dat hij daarom ook met niets bij Jezus Christus moet komen en als bedelaar achter Hem aan moet gaan. Dat hij alles alleen maar van Jezus Christus moet verwachten. Hij moet Jezus komen, zoals de ouders hun kinderen bij Jezus brachten om door Hem gezegend te worden. En daarop keerde die rijke jongeling terug. Bedroefd, omdat hij zo rijk was. Wat is dat schrijnend. Dat mensen zo rijk denken te zijn, dat droefheid hun leven gaat beheersen omdat ze met al hun middelen de ware schat niet kopen kunnen. Terwijl het water des levens om niet geschonken en verkregen wordt. Wij mogen als niets hebbend bij God alles bezitten. Dat is de dwaasheid van God, die wijzer dan de wijsheid van de wereld is.

Wat leren de kinderen van ons, als we spreken over geslaagd zijn in het leven en over kansen in de toekomst? Wat leren ze van ons, als ze ons observeren? Kinderen zien scherp en merken gauw waar volwassenen voor leven. Wat ze belangrijk vinden en waar ze waarde aan hechten. Het doet een kind wat, als tijdens een kerkdienst om stilte gemaand wordt en een aandachtige luisterhouding, omdat vader en/of moeder graag wil luisteren. De eigen deelname aan de eredienst is mee bepalend voor wat een kind leert van deelname aan de verkondiging. Eerbiedig en verlangend luisteren mag een voorbeeld voor hen zijn. Zó breng je de kinderen bij Jezus Christus. Net als een leven uit genade en het vertellen daarvan een onuitwisbare indruk mag achterlaten. In de hoop en het gebed, dat de kinderen mogen navolgen en het heil mogen vastgrijpen. Juist in moeite mogen ze veel leren, als zwakke ouders mogen voorleven dat ze alles alleen maar in Christus hebben. En geen andere grond onder hun voeten voelen dan de grond van Gods verkiezend welbehagen.

 

Een vaste grond. Een zekere liefde. Een verkiezing in eeuwigheid. Juist omdat ze in niets anders rust dan in de HERE zelf. Het is een geschenk van God zelf, dat de kerk dat in alle strijd heeft mogen vasthouden en belijden. Scherp heeft de HERE de kerk in de zeventiende eeuw laten zien en vastleggen dat er geen andere grond voor ouders en kinderen kan zijn, die vast en zeker is, dan deze. Niet de zogenaamde beschaving, niet de goede werken, niet een geloof op grond van de zogenaamde vrije wil, maar Gods liefde alleen is oorzaak voor ons heil in Jezus Christus. Hem alleen zij eer!

de muzikale omlijsting op deze site wordt gebruikt met toestemming van

Jan Mulder

DOWNLOAD APP ANDROID

DOWNLOAD APP IOS