Gods liefde


Gods liefde - Antwoord (1)

 

Als ik u vergeet, Jeruzalem, laat dan mijn rechterhand mij vergeten. (Ps. 137: 5)

 

De HERE zet in Maleachi 1 de verhoudingen recht. Hij spreekt daarmee ook ons – en meer persoonlijk nog – mijzelf aan. Zie ik in mijn leven het voorrecht nog wel dat ik uit Gods genade uit al die geslachten en volken gegrepen ben om bij Zijn volk te mogen horen? Leef ik met het wonder, dat ik deel mag uitmaken van een volk dat Gods eigendom is?

Het is in ons hart vaak zo, dat we de zegeningen als vanzelfsprekend ervaren en de moeiten bij God neerleggen. Daarbij letten we dan vooral op onszelf. Maar God leert ons in de Schrift steeds weer heel nadrukkelijk naar boven en om ons heen te kijken. Wij zijn arme zondaren, uit genade gered. En dat niet alleen, we worden in Gods volk ingelijfd. We hebben in al het individualisme dus te maken met een Vader en Zijn gezin. Hoe verscheurd ligt dat gezin er op aarde bij! Satan heeft de eenheid uiteen weten te slaan, door het Woord aan te vallen. Dat maakt, dat deze hier en gene daar zijn toevlucht zoekt. Terwijl de HERE toch duidelijk uitspreekt, dat het geloof uit het horen is en het horen door het Woord van Christus.

Dit zeg ik niet om onszelf te rechtvaardigen. Integendeel. Wie meent door zijn kerkkeus Gods genade te verdienen is even ver van Gods gerechtigheid als de Farizeeërs dat waren. Maar het moet wel blijven verwonderen en ontzetten, dat de genadegave van het volk-zijn zo te grabbel wordt gegooid. Wanneer we ons daar namelijk niet meer over verwonderen, dan prijzen we onszelf niet meer gelukkig onder de bediening van het Woord van de Zoon te mogen zitten en gaan we op andere dingen letten. Dan dreigt de houding, waar de HERE Zijn volk in het Oude Testament zo indringend voor waarschuwt. De houding van sleur en van zelfverzekerdheid. Dan gaan we ons bezig houden met de kerk mooi te maken om vervolgens verveeld rond te kijken of we er ook verder “nog iets mee kunnen doen”. Op den duur kan het dan zelfs worden, dat we verzuchten dat de kerk ons “niet zoveel meer doet”. Stel dat de Vader dat gezegd had. Dan was de Zoon niet weg gekruisigd en ik verloren. Wij zijn geen verzameling religieuze enkelingen, maar een volk. Dat voorrecht vraagt elke dag bekering. En als we ons niet meer ontzetten over hoe het gezin van God “erbij ligt”, berusten we in kerkelijke verdeeldheid en vinden we het al gauw goed. Maar dat ook ons schuld aankleeft voor al die gebrokenheid en verscheurdheid, schuiven we dan ver van ons af. Zo mag het niet. God is één. En ook de kerk is één. Dat betekent dat we die eenheid ook werkelijk moeten zoeken, in het samen luisteren naar het Woord.

Nogmaals, het gaat me hier niet om het doorgeven van een stukje uit de kerkleer. Laat ik mezelf eens beproeven of ik uit deze blijdschap leef. Of ik bid om en verlang naar het Jeruzalem Gods. Dat is niet alleen de stad boven, dat is ook de woonstede Gods beneden. Hoe zet ik me in ten behoeve van de gemeenschap? Is Christus in mij levend, die zich voor Zijn schapen gaf? Blijf ik in Hem, als het hoogste goed, de Zoon van Gods liefde? Want dat is het antwoord dat de HERE verwacht: “Omwille van mijn broeders en mijn vrienden spreek ik nu: Vrede zij u! Omwille van het huis van de HEERE, onze God, zal ik het goede voor u zoeken.” (Ps. 122: 8-9). Wat moet er nog veel aan mij afsterven voor ik mijn oude ik kwijt ben!

 


Gods liefde - Antwoord (2)

Als ik u vergeet, Jeruzalem, laat dan mijn rechterhand mij vergeten. (Ps. 137: 5)

 

Het leven tot eer van God heeft wel degelijk te maken met de vraag hoe ik naar Zijn volk en zijn huis kijk en daarin mijn plaats inneem. Ofwel: het antwoord op Gods liefde laat zich ook vinden in de trouw waarmee ik de erediensten bezoek, mijn gave tot nut en heil van de anderen besteed (Znd. 21) en meehelp aan de opbouw van de gemeente. Wanneer we daarin bezig zijn treft ons de verscheurdheid en de verdeeldheid van het gezin. Daarin ben ik niet vrij te pleiten, alsof het herstel en de opbouw van Jeruzalem buiten mij om plaatsvindt. Nehemia legde zijn schuld voor de HERE neer, toen hij aan de laatste honderden jaren kerkgeschiedenis dacht: “ook en ik en mijn familie, wij hebben gezondigd!” (Neh. 1).

Dat het volk uit ballingschap mocht terugkeren is bewijs van Gods vergevingsgezindheid en genade. De roep klonk door alle landen heen, om de verstrooide Israëlieten bijeen te brengen. Wat een vreugde zal het in vele harten hebben gegeven, om de kar met huisraad en de gezinsleden in de lange rij mee op te stellen. Om aan te sluiten en mee op te trekken. Vol verwachting! En zo is het met de gelovige vandaag eigenlijk nog. Door (weder)geboorte en doop mogen we in die lange stoet een plek ontvangen. Het Israël, dat de profeten doodt en stenigt wie tot haar gezonden wordt, mag op de Zoon zien. Hij is de weg naar het vaderhuis en de deur naar de troonzaal van Gods genade en majesteit. Onder het kruis klinkt de roep dat de lijdenstijd volbracht is en dat verlosten huiswaarts mogen keren (Ps. 102: 10 [ber.]). We worden door Jezus Christus verzameld als de oogst waar Hij de Eersteling van mag heten.

Zo worden we, meestal van jongs af aan, afgezonderd en van de kinderen van ongelovigen onderscheiden (Znd. 27). Verstaan we die roeping nog? Wie zijn wij, dat we door God in de rijen van Abraham, Mozes, David en Jesaja mogen ingevoegd! Wie zijn wij, dat God ons niet voorbijgaat, maar in Zijn verkiezende liefde nodigt tot de bruiloft. Wat treft het God pijnlijk, als zo’n nodiging wordt afgeslagen of onverschillig ergens wordt weggestopt, om te zien of er later nog tijd voor vrijgemaakt kan worden. Wat doet het God onrecht, als we Zijn liefde afwijzen en het kruis verwerpen. Het is geen wonder dat de HERE in Zijn Woord zo ernstig en indringend wijst op Wie Hij is voor wie Hem niet erkennen. Vreselijk is het te vallen in de handen van de levende God! En wat een wonder is het, als we verbaasd merken dat de HERE in ons leven onze verkrampte vingers lostrekt. Want we houden van alles vast dat ons tegenhoudt, Hem tegemoet. We koesteren onze verlangens, onze angst en wanhoop, onze zucht naar zelfbehoud en onze eigengerechtigheid. Er is veel dat God afbreekt en er is veel dat we weer proberen op te bouwen.

Wie zijn wij! Dat mag ook een rijke troost zijn, als we onszelf leren kennen als zondaren, die zich niet tot enig goed schikken. Want God kiest niet de beste, de sterkste, de rijkste, de verstandigste. God kiest wij Hij wil. De oorzaak voor Zijn keuze ligt niet in ons, maar in Hem. Hij zegt: “kind, ik heb je lief. Kom bij Mij.” En nou wij. Nou jij. Nou ik. Heel persoonlijk. Laat satan terugtreden. Laat mijn geweten mij nog zo aanklagen en laten mijn zonden en tekortkomingen nog zo schrijnend voor me staan. Zou ik Hem afwijzen, omdat ik tekort kom? Hij weet dat immers. “Loof de HERE mijn ziel, en al wat in mij is, Zijn heilige Naam!” (Ps. 103). Dat is het antwoord voor wie naar Jeruzalem verlangt.

de muzikale omlijsting op deze site wordt gebruikt met toestemming van

Jan Mulder

DOWNLOAD APP ANDROID

DOWNLOAD APP IOS