Uit vrije wil - Gods recht
“Het loon dat de zonde geeft, is de dood” (Rom. 6: 23)
De komende tijd wil ik met u graag stilstaan bij de Dordtse Leerregels. Nog altijd een prachtige en actuele belijdenis, die ons wil wapenen tegen duivelse aanvechtingen in allerlei vormen. Ik noem die aanvechtingen duivels, omdat ze ook werkelijk van Satan zijn ingegeven. Wanneer hij wijst op de zwakheid van ons geloof bijvoorbeeld en ons aanklaagt dat we zo toch niet voor God verschijnen kunnen (Zach. 3). Of als hij ons als een engel des lichts meesleept in een eigen roes van enthousiasme, om ons diep te doen vallen wanneer blijkt dat we het leven ‘op grote geloofshoogte’ niet vol kunnen houden. Kortom, als hij op welke wijze ook ons eigen ik centraal stelt en ons onszelf laat terugwerpen op eigen kracht, op eigen inzicht, op eigen overtuiging. Zo zet hij namelijk een wig tussen de band met Christus en wrikt ons levenshuis los van het fundament waarop het gebouwd mag zijn. Geloofszekerheid, volharding, zondebesef en schuldbelijdenis staan niet los van Christus, maar komen naar voren en groeien in diepte en rijkdom alleen waar het geloof blijft rusten in het verzoeningswerk van onze Borg en Zaligmaker.
De aanval op deze geloofsvreugde en –zekerheid hebben de vaderen in Dordrecht goed begrepen. De Dordtse Leerregels willen bepaald geen hoogstandje van theologisch kunnen en dogmatisch redeneren zijn. Ze willen ons bij de kinderlijke eenvoud en standvastigheid van het geloof in Jezus bewaren, de enige en volkomen Verlosser van zonden. Daarom begint dit getuigenis met het totale bankroet van de mens. Wie dat niet goed voor ogen heeft en houdt, gaat vroeg of laat vragen stellen die in de richting komen van een rechtszaak tegen God. Vanuit de verkeerde vraagstelling hoe God aan mensen voorbij kan gaan en hoe de HERE – die liefde is – mensen aan de eeuwige ondergang prijs kan geven. Het belangrijkste in deze vragen is de belijdenis dat een mens door de zonde rechteloos geworden is. Hij heeft zich onder de zonde verkocht en is slaaf geworden van de heerschappij die de duivel voert. Door God uit het stof tot leven gebracht, heeft hij zijn Maker en Schepper verloochend en verlaten. Dat leert te zwijgen. Hoe zou het maaksel tegen zijn Maker zeggen; wat doet U (Jes. 29: 16)? De hele wereld is voor God strafwaardig (Rom. 3: 19). Joden dus. Grieken. Romeinen. Tukkers en Saksen. Niemand is rechtvaardig en allen zijn tezamen afgeweken (Ps. 14: 3). Er staan veel teksten in de Schrift die ons met alle klem en overduidelijk te verstaan geven, dat een mens niet moet menen tegen God een rechtszaak aan te kunnen spannen. Integendeel. God opent Zijn rechtsgeding tegen een goddeloze mensheid en een volk dat niet luisteren wil. De mens heeft zichzelf van het leven en God van Zijn schepsel beroofd. Daarom noemt de catechismus ons terecht arme misdadigers. Niet omdat we zielig zijn. Maar omdat we niets hebben om daar verandering in aan te brengen.
Gód heeft rechten. God zou God niet zijn, als Hij dat recht zou laten varen. En dus verdienen wij niet anders dan de eeuwige dood. “God zou niemand onrecht gedaan hebben, als Hij besloten had het hele menselijke geslacht aan zonde en vervloeking over te laten en vanwege de zonde te veroordelen” zeggen de Dordtse Leerregels dan ook. Zo begint de belijdenis, Ze zet eerst het recht van God recht. Dat is nodig. Want met een duivelse listigheid wordt dat recht betwist, betwijfeld en ontkend. Alsof er nog enig goeds in de mens zou zijn. Integendeel. “Ik nader U, het hoofd gebogen, Gij kunt o Heer, geen kwaad gedogen; ga met Uw knecht niet in ’t gericht. Doe hem niet weg van voor uw ogen; wie is rechtvaardig in Uw licht?” Als God dat gebed verhoort, doet Hij dat uit vrije wil. Niet omdat Hij ergens aan gebonden is of iets verplicht zou zijn. Dat maakt het eerste artikel van DL I meteen al duidelijk.
Uit vrije wil - Gods liefde (1)
Hierin is de liefde Gods jegens ons geopenbaard, dat God zijn eniggeboren Zoon gezonden heeft in de wereld, opdat wij zouden leven door Hem. (1Joh. 4: 9)
Artikel twee van het eerste hoofdstuk van de Dordtse Leerregels kunnen we niet lezen zonder artikel één. Het eerste woordje geeft immers een tegenstelling aan: máár..! In dat woordje opent zich de weg naar het volkomen herstel. We hebben alles verbeurd en zijn ter dood schuldig. God zou geen onrecht gedaan hebben als Hij besloten had het hele menselijke geslacht aan zonde en vervloeking en zonde over te laten en vanwege de zonde te veroordelen – maar..! In dat woordje ‘maar’ opent zich de deur van de dodencel en stroomt het licht naar binnen met de boodschap: u is gratie verleent door de Koning omdat zijn Zoon uw schuld en straf betaalt. En bij Golgotha zie ik dat evangelie werkelijkheid worden. Mijn zonden, mijn striemen, mijn vervloeking, mijn straf, mijn dood, mijn veroordeling worden daar weggeslagen door de handen van Hem die zich aan het ruwhouten kruis uitstrekt: “Mijn God, mijn God, waarom hebt U Mij verlaten?”
Eén van de meest beledigende en onterende reacties die een mens bij het horen van die boodschap aan kan horen is, dat hij zijn schouders recht en zelfbewust het daglicht inloopt. Enigszins opgelucht dat hij aan de dood ontsnapt is. Maar vooral overtuigd dat zijn veroordeling en doodvonnis vanaf het begin gebaseerd moet zijn geweest op een misverstand – ja zelfs met een zekere trots en allure omdat hij als onderkoning der schepping toch een betere behandeling verdiend had. Zo’n houding komt dicht in de buurt van de overtuiging dat de mens tegen wil en dank door de zonde is gekerkerd. Zoals Lot door de koningen van het Oosten werd vastgehouden maar door zijn machtiger oom bevrijd werd (Gen. 14), zo worden zondaren terecht (!) door hun Bondgenoot voor een slavenbestaan bewaard en in hun oorspronkelijke positie teruggevoerd. Wie die gedachte koestert, maakt van zondaren slachtoffers die misleid zijn en met valse voorwendsels tegen hun bedoeling in gevangen zijn genomen. Daar wachten ze nu op de komst van een Verlosser, die hen genoegdoening zal geven. Hij is daartoe verplicht vanwege Zijn beloften. Ja - Hij is het de mens schuldig..
Het is die houding, die de HERE voortdurend bij Zijn volk Israël aantreft. Zij meten zich een waardigheid aan, die ze niet hebben. Ze lopen met hun hoofd rechtop en zijn zich van geen kwaad bewust. Ze spelen de onschuld. Daarom herinnert de HERE hen ook steeds weer aan de begintijd. Aan de periode dat het samenleven ‘geboren’ werd (bijv. Ezech. 16). Weggeworpen, alleen gelaten en bestemd om te sterven. Zo heeft Hij het volk aangetroffen. Dat is niets anders dan wat Paulus later aan de gemeente te Efeze mag schrijven (EF. 2): “U, die dood was door de vele overtredingen”. Hoe diep de zonde is doorgedrongen en het hart verdorven is, blijkt uit alle vroegere en tegenwoordige pogingen tot zelfrechtvaardiging. Er is maar één plaats waar de mens dat afleert: aan de voet van Golgotha. Het is daarom zo te prijzen dat Dordt niet anders doet dan het citeren van twee teksten. Ter dood schuldig – máár: kijk eens bij 1 Johannes 4 en Johannes 3. Zíen wij dat?
Uit vrije wil - Gods liefde (2)
Hierin is de liefde Gods jegens ons geopenbaard, dat God zijn eniggeboren Zoon gezonden heeft in de wereld, opdat wij zouden leven door Hem. (1Joh. 4: 9)
De Dordtse Leerregels belijden met een ontroerende eenvoud dat God – hoewel Hij dat aan niemand schuldig is te doen – uit het gevallen menselijk geslacht nog een zeker en vast aantal mensen van de eeuwige ondergang wil redden. Er staan twee teksten in artikel 2 van hoofdstuk 1. Er wordt niet gediscussieerd en er worden geen dogmatische verhandelingen gehouden. Het Woord wordt nagesproken. Eenvoudig en letterlijk. Voor iedereen te volgen en na te zeggen. Misschien van zo’n eenvoud, dat we ons verwonderen. Want het thema waar de belijdenis zich mee bezig wil houden is niet zo gemakkelijk. Het spreken ‘van de goddelijke verkiezing en verwerping’ blijkt ook later voor ons z’n beperkingen en grenzen te kennen, die we moeten eerbiedigen. We hadden daarom wellicht verwacht, vanaf het begin voor onpeilbare en onbegrijpelijke diepten te zullen staan. Maar dit is kinderlijke geloofstaal, die iedereen kan verstaan. Zo bekend, dat deze notities haast overbodig lijken.
Is dat zo? Voor we ons verdiepen in de eeuwige raadsbesluiten van een almachtig God en op de tenen moeten lopen omdat deze geloofsstukken te hoog voor ons gaan, leggen de Dordtse Leerregels als het ware een herkenbare bodem waar we mettertijd altijd weer naar terug kunnen keren. Voor we ons zouden verliezen in allerlei bespiegelingen en beschouwingen wordt eerst de vaste en zekere waarheid van Gods verkiezende liefde beleden. Dat is bepaald geen onnodige herhaling zou ik zeggen. Want juist die liefde wordt in ons theologiseren en in de praktijk van het geloofsleven en –beleven maar al te gauw uit het oog verloren. Evenals de onwaardigheid van ons als mensen. Dan gaan we al gauw spreken in termen van ‘verdienste’ van ‘recht’ en van ‘eigen wil’. Maar dat is uiteindelijk alleen maar gegrond in de behoefte onszelf te handhaven. Meteen aan het begin al noteren de Dordtse Leerregels daarom dat we over de verkiezing alleen maar kunnen spreken onder de koepel van Gods verkiezende liefde, die zondaren rechtvaardigt door het geloof in Jezus Christus. Alleen zo namelijk leer je de blijdschap kennen over het wonder dat God je niet voorbijgegaan is, maar je heeft opgeraapt en in Christus een plek heeft gegeven (Ez. 16; Ef. 2).
Bij de start zetten de Dordtse Leerregels ons in de juiste houding: diep gebogen en in gespannen afwachting van wat er zal klínken. Voordat we het mogen hebben over vragen die je bestaan zo diep kunnen raken – vragen die in je hart spelen en te maken hebben met de zekerheid van je heil, met de oorsprong van goed en kwaad, met je volharding en je geloof – worden de basistonen neergeschreven. Het leerstuk van de verkiezing en verwerping grondt niet in de mens en zijn wil. Maar de oorsprong en de uitvoering is van de HERE. In Zijn ondoorgrondelijke barmhartigheid heeft Hij besloten niet állen onder het oordeel te brengen, maar uit het menselijk geslacht een deel af te zonderen en aan Christus te geven. God hoefde dat niet te doen. Hij was het niemand verschuldigd en verplicht. De mens is geen slachtoffer van een kwaad dat over hem gekomen is, maar schuldig aan moedwillige ongehoorzaamheid. En toch is er uitzicht. Want “in liefde heeft Hij tevoren ons ertoe bestemd als zonen van Hem te worden aangenomen door Jezus Christus, naar het welbehagen van Zijn wil” (Ef. 1: 5). Alle roem is uitgesloten. ‘k Roem uit vrije gunst alleen!
Uit vrije wil - Gods roep (1)
“Want hoe zullen zij geloven in Hem van wie zij niet gehoord hebben? Hoe horen zonder prediker? En hoe zal men prediken zonder gezonden te zijn?” (Rom. 10: 14-15)
Als we spreken over de vrije wil, dan hebben we het over de wil van de HERE. Niet over de wil van ons als mensen. Dat is, wat de Dordtse Leerregels in de openingsartikelen willen benadrukken. Daarmee zet de belijdenis aan het begin al een streep door de dwaling van de Remonstranten en hun Arminiaanse leer. Deze Arminius brak op hoofdpunten met de leer van Calvijn.
Jacobus Arminius werd in 1603 hoogleraar in Leiden, na zijn studies in Marburg, Leiden, Genève en Basel. In Leiden kwam het tot een conflict over de leer van de eeuwige verkiezing, met zijn collega Gomarus. Na de dood van Arminius werden zijn gedachten door leerlingen verder uitgewerkt. Dit leidde tot een ‘protest’ of ‘remonstrantie’ tegen de predestinatieleer van Calvijn. Tegen de vijf artikelen van dit protest zijn de Dordtse Leerregels opgesteld. Vandaar dat we deze belijdenis ook wel de “Vijf artikelen tegen de Remonstranten’ noemen.
Naast de tekst van de belijdenis, vinden we achter elk hoofdstuk als een soort bijlage de weergave van de Remonstrantie, waarop steeds de verwerping daarvan volgt. Om duidelijk voor ogen te hebben, waar de Dordtse Leerregels zich in het begin van het eerste hoofdstuk tegen richten, is het goed de tekst van één van de artikelen van de Remonstrantie te lezen:
“Bij de uitverkiezing tot geloof moet de mens eerst aan de volgende voorwaarden voldoen: hij moet het licht der natuur goed gebruiken; hij moet vroom, ootmoedig en nederig zijn en geschikt voor het eeuwige leven” (Verwerping der Dwalingen, artikel 4. Voortaan geef ik deze weer met; VdD)
De mens moet volgens de Remonstranten dus aan bepaalde voorwaarden voldoen om uitverkoren te worden. Er moet iets in hem of haar zelf zijn, dat de HERE doet besluiten om juist deze mens uit te kiezen, in plaats van anderen. De Dordtse Leerregels geven als commentaar dat deze leer “bedenkelijk veel op die van Pelagius” lijkt. Hier is van wat de HERE ons leert in Efeziërs 2: 3-9 weinig meer over: “want door genade zijt gij behouden, door het geloof, en dat niet uit uzelf”! Het mist de ootmoed van Psalm 143: 2: “ga niet in het gericht met Uw knecht, want niemand die leeft, is voor U rechtvaardig”. De belijdenis wil er daarom niets van weten. Want de Schrift leert anders. Alles is van God. Er is niets van of uit de mens, die niet anders verdient dan de eeuwige dood. Alleen Gods barmhartigheid is oorzaak voor het behoud van de mens. God verkiest uit vrije wil. Zoals Hij ook uit vrije wil en naar Zijn vrije genade roept en tot behoud brengt.
Dat is artikel 3 van hoofdstuk één. Van die liefde van God moeten mensen gaan horen. Het licht van de natuur kan de mens niet meer helpen. Want het “is duister geworden in zijn onverstandig hart” (Rom. 1: 21). Het moet ons verteld worden. Meer nog, we moeten er door overtuigd worden. Want we verzetten ons tegen die liefde, omdat we niet buigen willen. Daarom moet de Geest onze wil buigen, tot ze het verzet opgeeft en zich laat leiden door wat Jezus Christus wil doen. Het besluit van de HERE om mensen te redden, moet een lange weg afleggen. De weg van Romeinen 10: 14-15 (zie boven), waarin de genade groots schittert in het gezonden zijn. Daar begint het.
“schenk levend water uit uw bron
Dat helder toe komt stromen,
Laat blinkend als de zomerzon
Uw boodschap tot ons komen.”
(L.L. Bouwers)
Uit vrije wil - Gods roep (2)
UIT VRIJE WIL – GODS ROEP (2)
Hij heeft Jakob zijn woorden bekend gemaakt, Israël zijn inzettingen en zijn verordeningen. Aldus heeft Hij aan geen enkel volk gedaan, En zijn verordeningen kennen zij niet. Halleluja. ( Ps. 147: 20)
Het ‘halleluja’ van Psalm 147 staat op ’t eerste horen op een wat merkwaardige plaats. Maar bij wat langer overdenken wordt de bedoeling wel duidelijk. De Psalmist prijst zijn God, niet omdat andere volken Hem niet kennen, maar omdat Israël Hem wel mag kennen. Tussen alle volken en naties in, heeft Israël het voorrecht ontvangen Gods woorden en wetten te mogen horen. Gods genade wordt alleen al zichtbaar in de manier waarop het evangelie door de wereld gaat: eerst de Jood, maar ook de Griek. De Koning zendt zijn dienaren naar de kruispunten der wegen, om allen te nodigen die ze aantroffen (Mt. 22: 9). De Here Jezus geeft bevel om alle volken tot zijn discipelen te maken (Mt. 28: 18). Dat betekent niet, dat de apostelen willekeurig optreden. De Heilige Geest verhindert bijvoorbeeld het woord in Asia te spreken (Hnd. 16: 7) en de Geest van Jezus liet hen niet toe naar Bitynië te reizen (Hnd. 16: 7). Het is, zoals de Dordtse Leerregels zeggen: God zendt in zijn goedheid verkondigers van deze zeer blijde boodschap tot wie Hij wil en wanneer Hij wil.
Zoals de Remonstranten meenden, dat de mens aan bepaalde voorwaarden moet voldoen om uitverkoren te worden, meenden ze ook, dat volken en landen aan voorwaarden moesten voldoen om het evangelie te horen. In de VdD I,9 lezen we: “De reden waarom God het evangelie liever aan het ene volk dan aan het andere laat verkondigen, moet niet enkel en alleen in het welbehagen van God gezocht worden, maar daarin, dat het ene volk beter is en meer recht heeft op Gods liefde dan het andere volk waaraan het evangelie niet wordt bekendgemaakt.” (curs. van rvdw)
Wat een hoogmoed! Alsof onze voorouders niet door Gods genade van in beestenvellen geklede barbaren tot christenen zijn bekeerd. Wij waren zo ‘beschaafd’ dat de eerste de beste monnik die ons van Jezus Christus vertelde bij Dokkum het leven moest laten! We kennen toch allemaal de geschiedenis van Bonifatius wel – de Ierse monnik? God laat de boodschap van redding brengen aan wie Hij wil en wanneer Hij wil. Zo heeft Europa achter de hoge rug van de Alpen gelegen, tot God het tijd vond om de Germanen uit hun donker tot het licht te leiden. Zo is China aan het Boeddhisme overgeleverd geweest, tot ook daar het evangelie mocht klinken dat de mens zichzelf niet kan verlossen. Dat is alles naar Gods eigen vrije wil.
Er zit een geweldig gevaar in de trotse gedachte van het Remonstrantisme. Een gevaar, dat ook niet aan Israël voorbij is gegaan, terwijl de kerk van vandaag er net zo goed mee te maken heeft. Het gevaar namelijk, dat we God ‘binnen’ hebben. Dat Hij zich aan ons verplicht zou hebben. Het gevaar dus ook, dat we de genade uit het oog verliezen en we ons onze rijkdom niet meer bewust zijn. Dan worden we lauw, oppervlakkig, onverschillig en zelfs brutaal. Dan gedragen we ons erfgenamen, die recht hebben op wat ons ‘toekomt’, omdat we vergeten zijn dat het ons ‘toevalt’. Ik huiver soms, als ik de foto’s zie van ruïnes als van Efeze, Pergamum, Smyrna en Sardes. Daar is het evangelie gepreekt en daar bloeide de eerste liefde op voor Jezus Christus. Nu zijn het versteende monumenten. Waar is het licht van de kandelaar gebleven? Als ik kerken dichtgetimmerd zie worden en tot musea ingericht, dan komen me soms die ‘antieke’ gemeentes voor ogen. De Here Jezus kan de kandelaar ook wegnemen en het Woord weghouden (Amos 8).
Intussen blijft de vreugde over de weg die een verkiezend God met het evangelie gaat, waarbij ook ik mag horen van genade door het bloed van Jezus Christus. God roept. Uit de duisternis roept Hij naar het licht toe. Van de vervreemding roept Hij terug naar het Vaderland. Een roep, die zo krachtig is dat ze uit het dode hout nieuw leven geeft., zoals in de lente uit de zwarte aarde jong groen tevoorschijn komt. Het is zoals de Psalm zegt: “Zendt Gij uw Geest uit, zij worden geschapen en Gij vernieuwt het gelaat van de aardbodem!” (Ps. 104: 30)